donderdag 3 maart 2011

Voormalig hoogleraar Vrijmetselarij over vrijmetselarij in de komende jaren.

Ontleend aan het blad Nieuw Perspectief nr. 22, jaargang 8  d.d. september 2009 , een uitgave van de Nederlandse Federatie van de Internationale Orde der Gemengde Vrijmetselarij LE DROIT HUMAIN.  Het is de rede die Dr. A.W.F.M. van der Sande heeft gehouden voor het besloten Nationaal Congres van de Federatie dd 21 maart 2009
Het is een boeiend artikel over de vrijmetselarij in het verleden, heden en mogelijk in de toekomst. Geen kort artikel, maar voor de geïnteresseerde zeker de moeite van het lezen waard.

De webredacteur. 

 

De Vrijmetselarij in Nederland in de komende jaren

voordracht door Dr. A.W.F.M. van de Sande op ons Nationaal Congres 21 maart j.l.
Deze tekst is geplaatst na vooraf gegeven toestemming van Ton v.d.Sande.

Dr. A.W.F.M. van de Sande (geboren in Veghel–1942) was van 2000 tot 2007
bijzonder hoogleraar 'Vrijmetselarij als geestesstroming en sociaal-cultureel
Europees verschijnsel' aan de  Universiteit Leiden.

De titel voor deze voordracht heb ik niet zelf bedacht. Ik ben historicus, geen profeet!
Maar het is een boeiend onderwerp, ik wil er daarom graag vanmorgen een paar opmerkingen over kwijt. Heeft de vrijmetselarij nog toekomst? Als je kijkt naar haar geschiedenis, zou ik zeggen: ja. Je hoeft over haar overlevingskansen bepaald niet pessimistisch te zijn. Overigens, als je de Logearchieven erop naslaat, lijkt het wel of vrijmetselaars er niet genoeg van kunnen krijgen zich af te vragen of het eigenlijk nog wel zin heeft ermee door te gaan. Om de zoveel jaar, praktisch elke generatie opnieuw, kom je de verzuchting tegen dat de animo is verslapt, dat de vrijmetselarij zichzelf heeft overleefd, dat ze niet meer aansluit bij de geest van de tijd, dat ze een bezadigde herenclub is geworden zonder idealen, dat ze er beter aan doet de lichten te doven en het overgebleven geld te storten in de kas van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen of van een ander goed doel.
Maar elke generatie opnieuw, nu al bijna drie eeuwen lang, blijkt vrijmetselarij toch een inspiratiebron te zijn voor denkers, dichters, dokters, dominees en duizenden anderen – en sinds eind 19e eeuw hoort daaraan te worden toegevoegd: zowel voor mannen als voor vrouwen. Driehonderd jaar al. Of dat garantie biedt voor de toekomst is natuurlijk nog maar de vraag. Kerken hebben een veel langere geschiedenis achter de rug dan de vrijmetselarij, maar ze hebben nu toch zwaar te kampen met ledenverlies en vergrijzing. En is dat ook in vele Loges niet het geval? Eigenlijk mag het een wonder heten dat de vrijmetselarij überhaupt nog bestaat. Dat ze in de 18e eeuw een enorm succes was en grote aantrekkingskracht had, valt te begrijpen. Als voorvechtster van de idealen der Verlichting had ze een roeping te vervullen. Maar inmiddels is de wereld vertrouwd met begrippen als vrijheid, gelijkheid en broederschap en de rechten van de mens zijn nu, op papier althans,
universeel gewaarborgd. De loges lijken dus, op de keper beschouwd, niet meer nodig te zijn. Hun doelen zijn bereikt. Daar komt nog bij dat het voor een vereniging die niet aan actieve ledenwerving doet – vrijmetselaar word je ‘uit innerlijke drang’ –allerminst eenvoudig moet zijn het hoofd boven water te houden. Lid van een kerkgenootschap ben je meestal vanaf je geboorte, vrijmetselaarschap daarentegen wordt niemand opgedrongen, het hangt vaak van toeval af of je de kans krijgt te ontdekken dat er loges zijn.
Het is trouwens nog maar de vraag of je de vrijmetselarij van nu kunt vergelijken met die van de voorgaande generaties. De vrijmetselarij van de 18e eeuw, bij voorbeeld, leek voornamelijk een ludiek en min of meer aristocratisch gezelschapsspel. Vrije tijd was toen een luxe. Alleen edellieden, regenten, officieren, studenten en de welgestelde bourgeoisie konden het zich permitteren lid van een loge te worden.De gemiddelde leeftijd van de logeleden lag toen bovendien dichter bij de 20 dan bij de 30 en er was ook veel verloop. Meestal liet je je inwijden omdat je omgeving daarop aandrong, het hoorde een beetje bij je status. En je kon zelfs in één keer, op dezelfde avond, leerling, gezel en meester worden. Dat was vooral handig voor kooplieden en scheepsofficieren die het meester-diploma nodig hadden om in de havens overzee te kunnen aankloppen bij loges als ze in den vreemde om hulp of financiële bijstand verlegen zaten. Het schootsvel was dan min of meer ook een verzekeringspolis. Maar in de 19e eeuw kreeg de vrijmetselarij veel meer het karakter van een deftige herensociëteit. De gemiddelde leeftijd lag nu ook beduidend hoger, men bleef vaak zijn leven lang vrijmetselaar. Vrije tijd was nog altijd een luxe die was voorbehouden voor de leisure class. De loges wilden na de revoluties die Europa op zijn kop hadden gezet beslist niet meer geassocieerd worden met de decadentie van de 18e-eeuwse aristocratie, ze kozen voor deugdzame burgerlijkheid en stelden zich onder bescherming van het vorstenhuis. De vrijmetselarij werd zo een semi-gouvernementeel instituut. Ambtenaren en officieren hoopten via de Maçonnerie hun carrière een zetje te kunnen geven, de gegoede burgerij greep de loge aan om haar netwerk uit te bouwen. Toen het liberalisme veld won, kregen de loges soms wel iets weg van een debating club voor multatulianen, vrijdenkers en andere progressieven. Er werd nu ook gepleit voor toelating van vrouwen in de loge. Tevens drong men aan op openlijk politieke actie, met name om zo het oprukkend klerikalisme van dominees en jezuïeten een halt te kunnen toeroepen. In de 20e eeuw daarentegen kreeg de vrijmetselarij een meer ingetogen karakter, niet in de laatste plaats omdat in de totalitaire regimes een heksenjacht tegen Maçons werd gevoerd. De loges werden steeds meer een werkplaats voor gelijkgestemden die in de comparities verdieping probeerden te vinden, een soort spirituele ‘derde weg’ in de confessioneel verzuilde samenleving. De meeste loges hielden voortaan elke week bijeenkomst, alle leden werden zoveel mogelijk bij de arbeid betrokken. Het lijkt er op dat elke eeuw de vrijmetselarij weer anders is. Kennelijk beschikt de vrijmetselarij dus over een groot aanpassingsvermogen. Hoe komt dat?
De afgelopen driehonderd jaar is de wereld waarin wij leven voortdurend aan veranderingen onderhevig geweest. Anders dan kerkgenootschappen, verkondigt de vrijmetselarij geen leer. Haar enige dogma is dat ze geen dogma’s heeft. Het spreekt daarom min of meer vanzelf dat de loge, wat haar ledenbestand betreft, telkens weer een getrouwe afspiegeling zal zijn van de op dat moment heersende cultuur. In de beslotenheid van de werkplaats zoekt de vrijmetselaar naar waarheid, om zo zijn plaats in de wereld buiten de loge beter te
leren doorgronden. Ook al doet ieder dit op zijn eigen manier, geen enkele vrijmetselaar zal zich daarbij toch helemaal los kunnen maken van de heersende tijdgeest. Vrijmetselarij is wat de vrijmetselaars ervan maken. En als vrijmetselaars kinderen van hun tijd zijn, is het logisch dat de vrijmetselarij telkens weer anders kan zijn en zich moeiteloos weet aan te passen aan de veranderde omstandigheden in de wereld om haar heen. Ludiek en aristocratisch in de 18e eeuw, deftig en conservatief-liberaal in de 19e eeuw, werkplaats voor ingetogen zoekers in de dynamische eeuw die achter ons ligt. Betekent dit dat de vrijmetselarij van nu helemaal niet meer lijkt op die van driehonderd jaar geleden? Nee, de essentie van wat vrijmetselarij teweeg wil brengen is altijd dezelfde gebleven. Dat wordt duidelijk wanneer we kijken hoe ze indertijd is ontstaan en wat de ‘uitvinders’ ermee hebben bedoeld. Begin 18e eeuw, toen de ‘moderne’ vrijmetselarij ontstond, was ze inderdaad een hoogst modern fenomeen: een vereniging waarvan men uit eigen vrije keus lid kan worden, en die geen onderscheid maakt. naar stand, godsdienst, politieke gezindheid of inkomen. In de rigide standenmaatschappij van die dagen was dat iets ongehoords. Ze was in alle opzichten een kind van de Verlichting die omstreeks 1700 – vooral dankzij Isaac Newton – aan populariteit begon te winnen: een optimistisch geloof in de maakbare samenleving, stoelend op rede, verdraagzaamheid en individuele zelfontplooiing. De Maçonnerie was in de 18e eeuw onmiskenbaar ‘modieus’, sprankelend nieuw en modern. Niettemin etaleerde ze zichzelf als een eeuwenoud gezelschap, met wortels die volgens de legende zelfs nog verder teruggingen dan de middeleeuwse bouwcorporaties waaruit ze zogenaamd was voortgekomen. De oprichters (Desaguliers en Anderson) claimden dat ze de voortzetting waren van een ‘Aloude Broederschap’. De symbolen en ritualen ontleenden ze aan de middeleeuwse kathedralenbouwers, wat toch eigenlijk buitengewoon vreemd mag heten als we bedenken dat omstreeks 1700 het classicisme hoogtij vierde: de gotiek gold toen als barbaars. De ‘tempel van levende bouwstenen’ die de vrijmetselaars op het oog hadden, heeft in de 18e-eeuwse afbeeldingen overigens meer weg van de klassieke harmonie die zichtbaar is in de centraalbouw van de St Paul’s Cathedral in Londen, het meesterwerk van Sir Christopher Wren. Het maçonnieke gedachtegoed blijkt inderdaad minstens zoveel verwantschap te hebben met de ‘moderne’ mensvisie van de Renaissance als met de middeleeuwse traditie. Dat is volgens mij van meet af aan het geheim van haar succes geweest, en het raakt dan ook de essentie van de vrijmetselarij. Ongetwijfeld hebben de founding fathers – uit de omgeving van Newton en de Royal Society afkomstig – zich laten inspireren door de humanisten van de vroege Nieuwe Tijd. Die hadden de ‘individu’ weer centraal gesteld, teruggrijpend op de klassieke auteurs. ‘Ken U Zelve’ en ‘Op U komt het aan’ zijn van daaruit rechtstreeks in de leermethode van de moderne of speculatieve vrijmetselarij terechtgekomen. Maar Desaguliers en Anderson hebben ook oog gehad voor de neo-platoonse hermetische traditie die in de Renaissance eveneens was herontdekt.
Het begrip ‘inwijdingsgenootschap’ is ontleend aan die hermetische traditie. Het bijzondere van de vrijmetselarij is, denk ik, juist die combinatie van individualistische zelfontplooiing – de humanistische erfenis – enerzijds, en het zich durven overgeven aan de ongewisheid die ontmoeting met ‘de ander’ met zich meebrengt anderzijds. Dat laatste is vermoedelijk een element dat aan het hermetisme was ontleend, maar de ‘uitvinders’ van de moderne vrijmetselarij hebben het vorm gegeven in termen van ‘broederschap’, in de christelijke traditie van de besloten ‘werkplaatsen’ der middeleeuwse kathedralenbouwers. Wie zich heeft laten inwijden in de loge, zal weldra ervaren dat zijn individuele zoektocht een meerwaarde krijgt wanneer hij in de ‘ander’ zijn ‘broeder’ of ‘zuster’ herkent. Het middelpunt (zichzelf) kan men alleen vinden wanneer er een cirkel wordt getrokken: de alomvattende mensenliefde die in de gepaste, ‘haakse’ houding jegens broeders, zusters en de gehele mensheid tot uitdrukking komt. Je hoeft geen vrijmetselaar te zijn om te beseffen dat individuele vrijheid pas tot haar recht kan komen als die vrijheid wordt afgestemd op de ander. Het ‘geheim’ van de vrijmetselarij zal juist zijn dat je dit in de broederketen (van broeders én zusters) op een hartverwarmende en stimulerende wijze kunt ervaren.
Voor de cultuurhistoricus is het hoogst fascinerend dat de vrijmetselarij erin geslaagd is, die maçonnieke methode tot de dag van vandaag van de ene generatie naar de andere door te geven. De maçonnerie is daarmee de oudste nog bestaande vereniging uit de tijd van het Ancien Régime. Kennelijk hebben door de tijd heen logeleden de Koninklijke Kunst ervaren als een beproefde methode, waar eigenlijk nauwelijks aan gesleuteld hoeft te worden om ook nieuwe generaties de weg naar het licht te helpen vinden. Het ingenieus bedachte ‘format’ van symbolen en ritualen is voor de maçon een kostbare schat die zorgvuldig gekoesterd dient te worden. Maar hoe zit het dan met het aanpassingsvermogen van de vrijmetselarij waar ik het zojuist over had? Staat het zorgvuldig bewaken van de maçonnieke traditie die elasticiteit niet in de weg? U weet waarschijnlijk wel dat met de ritualen de afgelopen drie eeuwen onbekommerd en naar hartenlust is geëxperimenteerd: een vrijmetselaar uit de 18e eeuw zou vreemd staan te kijken als hij een open loge anno 2009 kon meemaken. Hoe ouderwets en gedateerd de ritualen op de vrijmetselaar van vandaag misschien ook mogen overkomen, ze zullen toch vrijwel onherkenbaar zijn voor de 18e of 19e- eeuwse maçon die via de tijdcapsule bij ons is neergestreken. Maar dat wil niet zeggen dat de vrijmetselarij van nu de maçonnieke traditie niet voldoende in ere zou hebben gehouden. De existentiële ervaring van de inwijding tot leerling, bevordering tot gezel en verheffing tot meester zal door de tijd heen, voor zover dat valt na te gaan althans, nauwelijks aan effect hebben ingeboet. Symbolen kunnen wel tegen een stootje, juist omdat het ‘slechts’ symbolen zijn. De Opperbouwmeester des Heelals, de ‘Oude Plichten’, het ‘werken aan de ruwe steen’, ‘arbeiden aan het te voltooien bouwwerk’: het laat zich allemaal moeiteloos vertalen in begrippen die elke maçon voor zichzelf invult, zowel driehonderd jaar geleden als nu.
Willem Meijer. Grootmeester.
Respect voor de traditie hoort bij de vrijmetselaar, maar de ware maçon is geen traditiefetisjist. Fundamentalisme, in welke vorm dan ook, is de vrijmetselarij vreemd. Ze is geen openbaringsreligie waar absoluut niet aan getornd mag worden. Zich aanpassen aan veranderde tijdsomstandigheden hoeft bovendien geenszins te betekenen dat de traditie op de helling wordt gezet. Maar je moet natuurlijk wel uitkijken dat het kind niet met het badwater wordt weggespoeld. De paus van Rome ziet het als zijn taak de geloofsschat van de ‘ene ware kerk’ ongeschonden aan het nageslacht door te geven. De synode van de protestantse kerken waakt als het goed is over de leer die vanaf de kansels wordt verkondigd. De vrijmetselarij heeft geen paus en ook geen generale synode. Er zijn grootmeesters en grootloges. Dat is uiterst nuttig om de uniformiteit veilig te stellen en orde te scheppen, maar ze kunnen niet namens alle maçons uitspraken in het openbaar doen. Elke vrijmetselaar maakt immers zelf wel uit hoe hij zich in het Westen wil doen kennen als zodanig. In de 18e eeuw waren de communicatiemogelijkheden nog uiterst gebrekkig. Het was toen een hele toer, ervoor te zorgen dat overal in de wereld de loges ongeveer met dezelfde ritualen werkten en dat visiteurs konden worden herkend als correct, dus volgens de maçonnieke wetten ingewijde broeders. Wat de vrijmetselarij toen juist zo aantrekkelijk maakte, waren haar kosmopolitische doelstellingen, het internationale verkeer tussen loges. Maar dan moest natuurlijk wel worden voorkomen dat elke loge haar eigen regels vaststelde.
De Grootloge van Londen wierp zichzelf op als de hoedster van de maçonnieke uniformiteit, maar dat werd op den duur door de soevereine grootmachten naar eigen inzichten geïnterpreteerd, in elk land kreeg de vrijmetselarij een meer nationaal karakter. Om toch van een internationale broederschap te kunnen blijven spreken, moesten de grootloges of grootoostens zorgvuldig de onderlinge afstemming in de gaten blijven houden. Dat heeft ertoe geleid dat de traditie steeds krampachtiger als maatstaf werd gehanteerd. Er ontstonden schisma’s tussen ‘reguliere’ en ‘irreguliere’ obediënties. Je zou kunnen zeggen dat dit feitelijk slechts verschil van inzicht betrof over de noodzaak van aanpassingen aan veranderde omstandigheden. De essentie van de vrijmetselarij werd er niet wezenlijk mee aangetast. Het is daarom volgens mij historisch niet verantwoord onderscheid te willen maken tussen ‘regelmatig’ werkende maçons en ‘irregulieren’: een vrijmetselaar werkt altijd ‘regelmatig’, anders zou hij of zij immers geen vrijmetselaar zijn.In internationale universitaire onderzoeksprojecten werken profane wetenschappers samen met vrijmetselaars van alle mogelijke obediënties: er heeft daarbij nog nooit bloed gevloeid en er is tot nu toe niemand voor straf levend ingemetseld, zover ik weet. Hoe gaat de vrijmetselarij er de komende jaren uitzien? Mij dunkt dat er de afgelopen honderd jaar al heel wat aanpassingen zijn geweest, waarmee eigenlijk wel het bewijs is geleverd dat vrijmetselarij ook nieuwe veranderingen wel aan zal kunnen. Er zijn momenteel obediënties met een groot ledental, naast relatief kleine
gezelschappen. Le Droit Humain is internationaal georganiseerd, de andere richtingen opereren in landelijk verband. Variatie in het aanbod kan geen kwaad: spreiding van het net vangt de vis. Doch hoe groot is de vijver waarin gevist kan worden? Ik zou zeggen: sinds er gemengde vrijmetselarij bestaat, is de vijver in elk geval al eens zo groot geworden. Maar er is nog iets anders aan de hand waar zowel de masculiene als de gemengde vrijmetselarij rekening mee moet houden. In de wereld van vandaag is spiritualiteit een hot issue geworden. In Nederland zien de kerkgenootschappen hun ledental sinds de jaren ’60 met sprongen teruglopen. Bijna driekwart van de Nederlanders voelt zich niet meer verbonden met een religieus instituut. Dat wil niet zeggen dat de behoefte aan religiositeit minder is geworden, maar men zoekt daarin liever zijn eigen weg. Nieuwe religieuze bewegingen zijn sinds de jaren ’70 in opmars, zelfspiritualiteit is in de plaats gekomen van gebonden religie. Volgens het twee jaar geleden verschenen onderzoeksrapport God in Nederland 1 zegt ongeveer twintig procent van de Nederlanders thans zoekende te zijn naar een antwoord op de vraag over de zin van het bestaan. Maar de meesten van hen willen zich niet binden aan een organisatie, zoals ook steeds minder mensen lid worden van een politieke partij of van een vakbond. Engagement en total commitment zijn niet meer in de mode, vrijblijvendheid is troef. Van de vrijmetselaars verklaart nog ongeveer een kwart ook lid te zijn van een kerkgenootschap. Al sinds eind 19e eeuw blijkt uit de bronnen, dat velen hun loge als een alternatief voor de kerk zijn gaan zien. In het voortschrijdende proces van secularisering liepen vrijmetselaars dus vermoedelijk voorop. Ongeveer de helft van de vrijmetselaars noemt de maçonnerie geen religie, maar het is niet altijd duidelijk of ze daarmee bedoelen dat het geen kerkgenootschap is. Zingevingvragen kunnen onder het etiket ‘religie’ of onder het etiket ‘spiritualiteit’ worden gevangen. Vele vrijmetselaars, zo blijkt uit een recent onderzoek, verklaren in de maçonnieke arbeid ook spirituele ervaring te beleven. Ik denk dat je vrijmetselarij een vorm van spiritualiteit mag noemen, maar dan wel ‘gebonden spiritualiteit’, want het heeft niet het vrijblijvend karakter van zelfspiritualiteit waar shoppers op internet en liefhebbers van New Age vaak naar op zoek zijn. Wie toetreedt tot de loge, bindt zich bewust aan de maçonnieke traditie: samen met de ander in de plechtige ritus van beslotenheid zoeken naar waarheid, geïnspireerd door het werken met ritualen en symbolen.
Het lijkt mij dat de vrijmetselarij moet kunnen inspelen op het toenemend spiritueel zoekgedrag in ons land. Daarvoor hoeft niet aan de maçonnieke traditie te worden getornd, maar het is wel zaak in de voorlichting ook duidelijk aan te geven dat vrijmetselarij geen vrijblijvend iets is. En het is duidelijk dat de vrijmetselarij wel nooit een massabeweging zal worden, dat is ze nooit geweest en dat ligt ook niet in haar aard. In zekere zin is ze elitair, maar dan wel in de gunstige zin van het woord. De voorlichting aan ‘profanen’ of ‘duisterlingen’ is echter een terrein vol voetangels en klemmen. In mijn Leidse colleges heb ik mijn gehoor meermaals proberen wijs te maken dat vrijmetselarij op zich niet zoveel heeft voorgesteld in de geschiedenis. Voor de cultuurhistoricus is het eigenlijk veel interessanter, in kaart te brengen hoe de buitenwacht met het fenomeen vrijmetselarij aan de haal is gegaan. Als vijandbeeld is het bijzonder informatief, omdat dit vaak als uitlaatklep dient voor de frustraties en angsten die onder de mensen leven. En niet zelden is de afgelopen tweehonderd jaar door overheden en volksmenners de vrijmetselarij als kop van jut gebruikt om de publieke opinie te manipuleren. Na het uitbreken van de Franse Revolutie ontstond de zogeheten complottheorie, waarin vrijmetselaars en jacobijnen op één hoop worden gegooid als ondermijner van altaar en troon. In de 19e eeuw kwamen daar de volksverhalen over duivelsverering in de loge bij, en in het fin de siècle het giftige product van de tsaristische geheime dienst, de Protocollen van de Wijzen van Zion, over de joden die de vrijmetselarij zouden gebruiken om de wereldheerschappij te verkrijgen. Tot de dag van vandaag wordt die mythe in de Arabische media unverfroren nog als vaststaand feit verkondigd. Indianenverhalen over de vrijmetselarij mogen dan voor de onderzoeker wel een interessant studieobject zijn, als vrijmetselaar schiet je daar weinig mee op. Ook in haar meest onschuldige vorm is anti-maçonnisme een lastig iets. Zelf ben ik van katholieken huize, en ik heb indertijd op school weinig positieve verhalen over de vrijmetselaars meegekregen. Bij de gereformeerden is dat niet anders. Buitengewoon hardnekkig is voorts de achterdocht tegen vriendjespolitiek en carrièreplanning via de loge, om van betrokkenheid bij rechtse staatsgrepen nog maar te zwijgen. En laten we vooral niet vergeten: vrijmetselaars zijn elitaire, deftige, conservatief-liberale zwevers die achterkamertjespolitiek hoog in het vaandel houden. Toen ik in Leiden aantrad, negen jaar geleden en door journalisten werd bestormd, leek het nog vechten tegen de bierkaai, die indianenverhalen naar het rijk der fabelen te verwijzen. Daar lijkt nu langzamerhand onbevangen nieuwsgierigheid voor in de plaats te zijn gekomen. Maar vergis u niet. De goegemeente vindt vrijmetselaars meestal toch maar rare jongens – dat er ook rare meisjes zijn, is hen volstrekt onbekend – en hoewel er heel wat boeken over vrijmetselarij voor twee grijpstuivers te koop zijn, is op zijn zachtst gezegd bekendheid bij het grote publiek nog ver weg. De afgelopen jaren is de vrijmetselarij hier te lande, en ook in enkele landen om ons heen, begonnen met een inhaalslag wat de voorlichting aan niet-ingewijden betreft. Ik vraag mij af, of die voorlichting veel zoden aan de dijk zet als ze alleen openheid van zaken geeft over wat vrijmetselaars doen, waar ze voor staan en hoe ze in de loge met elkaar omgaan, al dan niet met schootsvel, witte handschoenen en wat dies  meer zij. Rituaalteksten op internet en foto’s van broeders in forma kunnen vervreemdend werken als je er geen nadere toelichting bij krijgt. Hooguit zou het nuttig kunnen zijn, ook eens foto’s van een gemengde loge te publiceren, want beelden maken meer indruk dan teksten en het kan geen kwaad het publiek van het idee af te helpen dat vrijmetselarij alleen voor mannen is bedoeld. Objectieve voorlichting is uiteraard het aangewezen middel om de negatieve beeldvorming die al meer dan tweehonderd jaar bestaat een halt toe te roepen. Maar het kan alleen informatie verschaffen over de buitenkant van de vrijmetselarij, zelfs wanneer de zogenaamde geheimen van de inwijdingsrituelen zouden worden onthuld. Ook de historicus die vrijelijk de logearchieven mag bestuderen, komt er niet achter wat het ‘geheim’ van de vrijmetselarij is, want dat is immers niet mededeelbaar, het is de onzegbare persoonlijke ervaring van elk der ingewijden. Als je geluk hebt, krijg je er iets van mee bij het lezen van bouwstukken, met name als die in de maçonnieke tijdschriften zijn gepubliceerd. Tot voor kort gold het min of meer als not done, als vrijmetselaar openlijk mededeling te doen wat de maçonnerie voor je betekent, waarom je er zoveel plezier aan beleeft, wat het met je doet. Ik denk dat het goed zou zijn als in de voorlichting naar buiten toe vooral wordt aangegeven wat de vrijmetselarij in de praktijk voor je betekent, waarom je er zoveel aardigheid in hebt, en wat je mogelijk is tegengevallen toen je eenmaal de stap ernaartoe had gezet. Tot besluit daarom een paar passages uit het boek van de oud-burgemeester van Eindhoven en oudhoofdbestuurslid
van de Nederlandse Orde van Vrijmetselaren Gilles Borrie, die afgelopen januari zijn memoires heeft gepubliceerd. 

“Op 19 januari 1959 vond een belangrijke gebeurtenis plaats die van grote invloed is geweest op mijn latere leven. Ik werd lid van de Loge “De Drie Lichten” van de Orde van Vrijmetselaren in Rotterdam. Mijn oom Gilles was ook vrijmetselaar en hij had mij voorgedragen voor deze loge. Ik besteed in deze publicatie enige aandacht aan de vrijmetselarij, omdat ik in deze kring verschillende mensen heb leren kennen die van betekenis zijn geweest voor mijn persoonlijke vorming. De vrijmetselarij is een genootschap dat met behulp van uit de traditie voortgekomen symbolen en ritualen wil bijdragen aan de persoonlijke vorming van haar leden en hen in gezamenlijke arbeid inspireert tot een verbetering van de samenleving. Deze gezamenlijke arbeid leidt tot beleving van een verbondenheid die broederschap wordt genoemd. Deze korte beschrijving van de vrijmetselarij zal bij de lezer vele vragen oproepen, maar ik mag zo vrij zijn te verwijzen naar de literatuur in binnen- en buitenland, die in overvloed voor een ieder ter beschikking staat. […] De sfeer in de Loge ‘De Drie Lichten’ beviel mij goed en ik voelde mij er spoedig thuis. Er werden veel lezingen gehouden door deskundige inleiders, vaak met een filosofische strekking. In de loge heerste goede verhoudingen tussen de leden, die voor een belangrijk deel uit het bedrijfsleven kwamen, maar ook uit de medische-, de overheids- en de onderwijssector. […] In de jaren negentig was actueel de discussie in Engeland om rechters, officieren van justitie en politiemensen verplicht te stellen hun lidmaatschap van een vrijmetselaarsloge openbaar te maken. Uiteindelijk viel alles nog wel mee, maar het is toch een symptoom waarmee in de loges rekening moet worden gehouden en dat gebeurt de laatste tijd dan ook wel wat meer. […] Ik zou zeker voor de komende vijfentwintig jaar – na bijna vijftig jaar lid van de Orde te zijn – wel enige wensen hebben om aan de verhalen van deze zogenaamde geheimzinnigheid een einde te maken. Wanneer de vrijmetselarij in een Verenigd Europa in de toekomst een rol van betekenis wil spelen, dan zullen in de eerste plaats de namen en antecedenten van de logeleden moeten worden vrijgegeven. Maar ook zullen de diverse Orden van Vrijmetselaren in de verschillende landen – ik denk aan Engeland, Frankrijk, België, Duitsland, Zweden, Spanje en Italië – moeten gaan samenwerken en niet tegenover elkaar blijven staan, zoals zij al vele honderden jaren doen. Het betreft hier het in de vrijmetselarij bijzonder delicate onderwerp van de ‘regulariteit’, de zogenaamde regelmatigheid van de Grootloges en de loges in de diverse landen onderling, waarbij de niet te beantwoorden vraag: ‘welke grootmacht nu de juiste opvatting heeft over de Opperbouwheer des Heelals’ een belangrijke rol speelt. En een derde factor zal zijn het zich meer richten van de loges op wat buiten hun gebouwen gebeurt en ze zullen verantwoordelijkheid moeten durven nemen, voor ‘den zwaren weg naar de groote, duistere stad, waar de menschheid is en haar weedom’, zoals Frederik van Eeden in De Kleine Johannes schreef. De vrijmetselarij is te veel naar binnen gekeerd.”

Borrie geeft openhartig en vrijmoedig aan wat vrijmetselarij voor hem persoonlijk betekent, en hoe hij tegen de organisatie aankijkt. Van dergelijke persoonlijke ontboezemingen zijn er naar mijn smaak tot nu toe veel te weinig in druk verschenen. Is dit niet de beste vorm van voorlichting die de vrijmetselarij zich kan wensen? Ik ben ervan overtuigd dat langs die weg de vrijmetselarij in Nederland ook in de komende jaren zal kunnen blijven floreren en inspireren: na driehonderd jaar metselen is er immers nog steeds genoeg werk aan de winkel……



bronnen:
Ton Bernts, Gerard Dekker,Joep de Hart, God in Nederland
Drs R.Heydanus, verb. Dissertatie: Waarom wordt iemand vrijmetselaar en waarom blijft hij vrijmetselaar.
Gilles Borrie, Herinneringen en ontmoetingen



3 opmerkingen:

  1. Ondanks dat het een behoorlijk stuk tekst is voor een blog, erg goed te lezen en erg informatief.
    Ik vraag mij alleen nog steeds af of er echte filosofische verschillen bestaan tussen de verschillende Loges en wat de overweging moet zijn voor de keuze van een Loge.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Beste Michael,

    Dank voor je reactie. Nee, er zijn geen verschillen in filosofie tussen de verschillende loges. Sterker nog, de vrijmetselarij heeft geen eigen filosofie maar biedt een methode, een werkwijze om de individuele broeder te stimuleren zijn eigen filosofische, spirituele weg te vinden en te gaan. Ik zeg wel eens: er is maar één weg, en dat is je eigen weg.
    De methode, of de werkwijze, is in iedere loge hetzelfde. Kijkend naar de Haagse loges, zijn er nauwelijks verschillen. Verschillen zitten vooral in de dag en de frequentie van samenkomst. En de lokatie speelt natuurlijk een rol. Soms zit er maar één loge in de woonplaats van de kandidaat. Soms kiest een kandidaat ook wel een loge omdat de kandidaat iemand kent uit die loge. Ik zou mij in iedere loge thuisvoelen.

    Mocht je overwegen toe te treden, dan zou ik gewoon kontact opnemen met de dichtsbijzijnde loge en eens een gesprek met een vrijmetselaar te voeren. Daar zijn ze gaarne toe bereid.
    Zie voor loges bij jou in de buurt www.vrijmetselarij.nl Voor eventuele nadere vragen kun je mij ook mailen op rudolph@vrijmetselarijDenHaag.nl


    Met vriendelijke groet,

    Rudolph Kroon
    web-redacteur.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Beste Rudolph,

    Hartelijk bedankt voor je snelle reactie. Ik woon zelf in Rijen, waar geen loge aanwezig is. Daarom zal ik naar Oosterhout of naar Breda moeten. In Breda zijn 2 loges (Het Vrij Geweeten en Geef U Zelf), in Oosterhout 1 (Compass).
    Wat betreft afstand maakt dat dus weinig uit. Ik vroeg mij dan ook af wat de eventuele andere verschillen zijn tussen de verschillende loges alvorens ik contact op zou nemen.

    Met vriendelijke groet,

    Michael Jepson

    BeantwoordenVerwijderen